menu menu

De trekvaart Haarlem - Amsterdam

De trekvaart Haarlem - Amsterdam

Halfweg werd op de kaart gezet door de aanleg van de trekvaart Amsterdam-Haarlem in 1632. Tot dan was de enige weg tussen deze steden de kronkelige Spaarndammerdijk, maar die was alleen berijdbaar in de zomer. Je kon ook te voet of per zeilschip als de wind gunstig was. Dan zeilde je over het IJ, dat verbonden was met de Zuiderzee en dat was zeker niet zonder gevaren. In 1629 verdronk de Prins van Bohemen daar tijdens een storm.
Het belang van de handel bracht de steden Amsterdam en Haarlem ertoe samen een vaart aan te leggen waardoor schepen (zogenaamde trekschuiten) getrokken door paarden konden varen. De aanleg was een kolossale onderneming: de trekvaart was bijna twee meter diep, 19 meter breed en 19 kilometer lang. Naast de trekvaart liep een weg, waarvoor door reizigers tol (belasting) moest worden betaald. De aanleg van de trekvaart en de tolweg kostte totaal 266.000 gulden, wat zelfs in die tijd (De Gouden Eeuw) een enorm kapitaal was. Dat kapitaal moest worden terugverdiend uit tol van twee stuivers per passagier, dat ten goede kwam aan de steden. De rest van de vaarprijs (vanaf 1641 drie stuivers in de zomermaanden en vier stuivers in de wintermaanden) ging naar de schippers. 

 

Gezicht op Halfweg met de trekschuit naar Amsterdam


In Halfweg, dat precies halverwege Amsterdam en Haarlem lag, werd de trekvaart onderbroken door een bestraat pad van 260 meter. De reizigers moesten hierover lopen en werden beschermd door een galerij tegen regen en de golven van de Haarlemmermeer aan de ene kant en die van het IJ aan de andere kant. Natuurlijk had men liever de trekvaart doorgetrokken, maar dat was te gevaarlijk met het oog op dijkdoorbraak. Door de onderbreking in Halfweg werd dit een levendige pleisterplaats van kruiers en handelslieden.
De trekschuit was een groot succes. In 1633 werden 233.000 reizigers vervoerd. Het record werd bereikt in 1661 met 320.000 passagiers. Dichters en schrijvers roemden het comfort van de trekschuit, die je zonder schokken van de ene naar de andere stad bracht, bij dag en soms bij nacht. Sneller dan lopend en vrijwel even snel als de postkoets. De trekschuit was relatief goedkoop en gezellig. In 1756 werd een gerieflijke eersteklas ruimte ingevoerd voor acht personen. In het ruim zaten 24 tot 30 mensen op twee harde houten banken.


Na 1795 daalde het aantal passagiers snel. Door de verbetering van de tolweg werd de diligence populairder. Toen in 1839 de eerste spoortrein tussen Amsterdam en Haarlem ging rijden, was het met de trekschuit snel gedaan. De reistijd van 9 kwartier werd met de trein teruggebracht tot 25 minuten.

In 1883 meerde de laatste trekschuit voorgoed af. De trekvaart is nog vrijwel intact voor het stuk van Amsterdam tot Halfweg. Op de plaats van de hierboven afgebeelde ets ligt nu het Dr. Baumannplein. Het grote huis op de afbeelding is het Gemeenlandshuis. De voorgevel daarvan is als rijksmonument bewaard gebleven als onderdeel van het gebouwencomplex van de Suikerfabriek (nu Sugar City). De herinnering aan de trekschuit leeft hierdoor in Halfweg nog voort.

1865 De afvaart van de trekschuit naar Halfweg bij de Amsterdamse poort in Haarlem.

Alex Jungman, Stichting Historisch Halfweg